Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0907

Datum uitspraak2005-07-05
Datum gepubliceerd2005-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 05/27
Statusgepubliceerd


Indicatie

besluit; voornemen; bedenkingentermijn; bekendmaking besluit; in stand laten rechtsgevolgen


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht enkelvoudige kamer ____________________________________________________ UITSPRAAK ____________________________________________________ Reg.nr.: Awb 05/27 Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg, tegen: de Minister van Defensie, verweerder. I. Procesverloop Bij brief van 2 augustus 2004 heeft verweerder eiser meegedeeld dat een hernieuwd veiligheidsonderzoek naar hem is ingesteld en dat het voornemen bestaat om de verklaring van geen bezwaar in te trekken. Voorts wordt in de brief van 2 augustus 2004 vermeld dat wanneer verweerder binnen 10 werkdagen geen reactie van eiser ontvangt, het voornemen is te beschouwen als een intrekking van de verklaring van geen bezwaar en daarmee een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft niet gereageerd op het voornemen en op 9 september 2004 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 21 december 2004 is het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is op 14 juni 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. drs. F.J. Dirkzwager. II. Overwegingen 1. Artikel 1 van de Wet Veiligheidsonderzoeken (Wvo) luidt – voor zover hier van belang - : “1. In deze wet wordt verstaan onder: a. vertrouwensfunctie: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen; b. verklaring: een verklaring dat uit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon”. Artikel 3, eerste lid van de Wvo bepaalt dat de Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden aanwijst als vertrouwensfuncties. Ingevolge artikel 10, eerste lid Wvo is de Minister bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. 2. Daedalus B.V., werkgever van eiser, heeft bij verweerder een verzoek ingediend voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek naar eiser. Op grond van dit onderzoek heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de verklaring van geen bezwaar in te trekken en daarbij eiser uitgenodigd te reageren. Bij uitblijven van een reactie zou, aldus verweerder, het voornemen als een besluit in de zin van de Awb moeten worden beschouwd, waartegen bezwaar openstaat. Eiser heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen. 3. In de beslissing op bezwaar handhaaft verweerder zijn standpunt dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Verweerder baseert dit standpunt op twee strafrechtelijke veroordelingen van eiser wegens overtreding van de Wegenverkeerswet en overtreding van de Opiumwet. 4. Eiser stelt daar tegenover dat het beleid om iemand die is veroordeeld op grond van de Opiumwet respectievelijk tot meer dan 6 maanden gevangenisstraf zonder meer te beschouwen als een veiligheidsrisico niet redelijk is. Verweerder heeft het tijdsverloop tussen veroordeling en het onderhavige besluit niet in de beschouwing betrokken. Het is niet gebleken dat verweerder heeft meegewogen of het bestreden besluit onevenredige gevolgen voor eiser heeft. Eiser heeft altijd uitstekend gefunctioneerd. Nimmer is gebleken dat hij ook maar enig veiligheidsrisico oplevert. Door het besluit van verweerder heeft eiser zijn baan bij Deadalus verloren. 5. De rechtbank overweegt het volgende. 6. Ambtshalve oordelend is de rechtbank van oordeel dat de hierboven geschetste wijze van totstandkoming van het primaire besluit in strijd is met hetgeen is bepaald in de Awb ten aanzien van de totstandkoming en bekendmaking van besluiten. Daarmee is niet verenigbaar dat een schriftelijke standpuntbepaling van het bestuursorgaan pas na de verzending daarvan het voor een rechtshandeling – en dus voor een besluit – vereiste definitieve karakter verkrijgt, zonder enige nadere besluitvorming of bekendmaking, uitsluitend op grond van omstandigheden buiten de macht van het bestuursorgaan. De daarmee in dit geval samenhangende aanknoping van de bezwaartermijn aan het ongebruikt verstrijken van de bedenkingentermijn verdraagt zich voorts niet met het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 3:41 van de Awb, op grond waarvan de bezwaartermijn moet worden gerekend vanaf de dag na de verzending. 7. Dit gebrek in de primaire besluitvorming is aanleiding voor de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar te vernietigen. Om proces-economische redenen zal de rechtbank het beroep echter inhoudelijk behandelen. Het is immers niet gebleken dat eiser in zijn processuele belangen is geschaad. Eiser heeft in de bezwaarprocedure de waarborgen genoten die voortvloeien uit de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb. De ontvankelijkheid van het bezwaar is terecht aangenomen, aangezien binnen zes weken na verzending van het voornemen een bezwaarschrift is ingediend. 8. Ten aanzien van de intrekking van de verklaring van geen bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. 9. De intrekking van een verklaring van geen bezwaar is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De rechtbank dient de wijze waarop verweerder gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid dan ook marginaal te toetsen. 10. Verweerder heeft de wijze waarop hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid neergelegd in de Beleidsregeling justitiële antecedenten bij veiligheidsonderzoeken Defensie (hierna: de Beleidsregeling). Hieruit blijkt dat verweerder ten aanzien van de weigering dan wel intrekking van de verklaringen van geen bezwaar een stringent beleid voert. De rechtbank kan zich verenigen met hetgeen in het verweerschrift wordt gesteld dat het verband tussen de in de Beleidsregeling genoemde veroordelingen en het veiligheidsrisico voor de Defensie-organisatie direct inzichtelijk althans voldoende duidelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet onredelijk. 11. Vaststaat dat eiser in 1999 door de strafrechter onder andere is veroordeeld tot 240 uren onbetaalde arbeid ten algemene nutte in plaats van 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk alsmede tot 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts staat vast dat eiser in 2000 wegens overtreding van de Opiumwet is veroordeeld tot 4 weken gevangenisstraf. Bij Koninklijk besluit is de gevangenisstraf van 4 weken kwijtgescholden met als voorwaarde dat de gegratiteerde binnen de termijn van 6 maanden gedurende 60 uren onbetaalde arbeid zal verrichten. 12. Gezien deze veroordelingen bestond er voor verweerder aanleiding om met toepassing van artikel 4 van de Beleidsregeling de veiligheidsverklaring van eiser in te trekken. 13. In artikel 3 van de Beleidsregeling is onder meer bepaald dat verweerder handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 14. De rechtbank kan uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet concluderen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het feit dat eiser altijd goed heeft gefunctioneerd kan niet gekwalificeerd worden als een bijzondere omstandigheid. Het verlies van zijn baan is uiteraard voor eiser een zwaarwegend belang, maar ook daarvan kan niet gezegd worden dat dit een bijzondere omstandigheid is. Bovendien is de afweging van dat belang ten opzichte van het belang van de nationale veiligheid in het algemeen reeds gemaakt in de Beleidsregeling. Het ontbreken van een veiligheidsverklaring maakt immers tewerkstelling in een vertrouwensfunctie onmogelijk. 15. Het argument van eiser dat het tijdsverloop reden zou kunnen zijn om af te wijken van de Beleidsregeling kan (nog) geen doel treffen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat in het algemeen een periode van 10 jaar wordt gehanteerd voordat wordt aangenomen dat na een veroordeling geen veiligheidsrisico meer bestaat. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk uitgangspunt niet onredelijk kan worden genoemd. Nu er sedert de veroordelingen van eiser nog geen 10 jaar verstreken is, heeft verweerder redelijkerwijs kunnen oordelen dat voor afwijking van de Beleidsregeling geen aanleiding bestond. 16. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de intrekking van de verklaring van geen bezwaar in het onderhavige geval op goede gronden is genomen. De rechtbank ziet voorts aanleiding om artikel 8:72, derde lid van de Awb toe te passen en zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. bepaalt dat het Ministerie van Defensie aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2005 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Nota bene: In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld. Afschrift verzonden op: 5 juli 2005